Vertaling van bouwen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
bouwen, opbouwen, timmeren {ww.}
carpintear

wij bouwen
jullie bouwen
zij bouwen

nosotros carpinteamos
vosotros carpinteáis
ellos/ellas carpintean
» meer vervoegingen van carpintear

aanleggen, bouwen, construeren {ww.}
construir
redactar
edificar

wij bouwen
jullie bouwen
zij bouwen

nosotros construimos
vosotros construís
ellos/ellas construyen
» meer vervoegingen van construir

Ze zijn zes maanden bezig geweest om het huis te bouwen.
Tardaron seis meses en construir la casa.
Zijn plan is, een brug over die rivier te bouwen.
Su plan es construir un puente por sobre ese río.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Zijn plan is, een brug over die rivier te bouwen.

Su plan es construir un puente por sobre ese río.

Ze zijn zes maanden bezig geweest om het huis te bouwen.

Tardaron seis meses en construir la casa.

Ons bedrijf is van plan een nieuwe chemische fabriek te bouwen in Rusland.

Nuestra empresa está planeando construir una nueva planta química en Rusia.

Die vogels bouwen in de zomer hun nest en vliegen in de winter naar het zuiden.

Esos pájaros construyen sus nidos en verano y vuelan al sur en invierno.


Gerelateerd aan bouwen

opbouwen - timmeren - aanleggen - construeren