Vertaling van braken

Inhoud:

Nederlands
Spaans
braken, kotsen, overgeven, spugen, vomeren {ww.}
devolver
vomitar

wij braken
jullie braken
zij braken

nosotros devolvemos
vosotros devolvéis
ellos/ellas devuelven
» meer vervoegingen van devolver

breken {ww.}
refractar

wij braken
jullie braken
zij braken

nosotros refractamos
vosotros refractasteis
ellos/ellas refractaron
» meer vervoegingen van refractar

breken {ww.}
refractarse
breken, afbreken, doorbreken, schenden, stukbreken, verbreken {ww.}
romper
quebrar

wij braken
jullie braken
zij braken

nosotros rompimos
vosotros rompisteis
ellos/ellas rompieron
» meer vervoegingen van romper



Gerelateerd aan braken

kotsen - overgeven - spugen - vomeren - breken - afbreken - doorbreken - schenden - stukbreken - verbreken