Vertaling van branden
encender
wij branden
jullie branden
zij branden
nosotros quemamos
vosotros quemáis
ellos/ellas queman
» meer vervoegingen van quemar
wij branden
jullie branden
zij branden
nosotros destilamos
vosotros destiláis
ellos/ellas destilan
» meer vervoegingen van destilar
quemarse
wij branden
jullie branden
zij branden
nosotros ardemos
vosotros ardéis
ellos/ellas arden
» meer vervoegingen van arder
asar
wij branden
jullie branden
zij branden
nosotros tostamos
vosotros tostáis
ellos/ellas tuestan
» meer vervoegingen van tostar
caries
añublo
neguilla
tizón
carbón
Voorbeelden in zinsverband
Gisterenavond waren er vijf branden.
Hubo cinco incendios anoche.
De pastoor zei dat Tom in de hel zal branden.
El pastor dijo que Tom iba a arder en el infierno.
Met deze ogen zal ik bergen zien branden.
Con estos ojos, veré arder a las montañas.