Vertaling van brommen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
brommen, gonzen, razen, snorren, suizelen, suizen, tuiten, zoemen {ww.}
ronronear
canturrear
zumbar

wij brommen
jullie brommen
zij brommen

nosotros ronroneamos
vosotros ronroneáis
ellos/ellas ronronean
» meer vervoegingen van ronronear

brommen, mompelen, morren, mummelen, murmelen, ruisen {ww.}
refunfuñar
hablar bajo
murmurar

wij brommen
jullie brommen
zij brommen

nosotros refunfuñamos
vosotros refunfuñáis
ellos/ellas refunfuñan
» meer vervoegingen van refunfuñar



Gerelateerd aan brommen

gonzen - razen - snorren - suizelen - suizen - tuiten - zoemen - mompelen - morren - mummelen - murmelen - ruisen