Vertaling van bus

Inhoud:

Nederlands
Spaans
bus [v], rol, trom, trommel {zn.}
tambor [m] (el ~)
bus [m], autobus [m] {zn.}
autobús [m] (el ~)
Ik wilde een bus huren.
Quería alquilar un autobús.
Tom nam de verkeerde bus.
Tom cogió el autobús erróneo.
blik [o], blikje [o], bus [v], trommeltje [o], trommel {zn.}
lata de conservas
caja [v] (la ~)
lata [v] (la ~)


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Ik wilde een bus huren.

Quería alquilar un autobús.

Jullie moeten bus 5 nemen.

Tienes que coger el autobús número 5.

Tom nam de verkeerde bus.

Tom cogió el autobús erróneo.

Laten we met de bus gaan.

Vayamos en colectivo.

Gaat deze bus naar het museum?

¿Este bus se dirige al museo?

Is dit de bus naar Oxford?

¿Es éste el autobús para Oxford?

Waar kan ik bus nummer 7 nemen?

¿Dónde puedo tomar el autobús número 7?

Waar kan ik bus nummer 7 pakken?

¿Dónde puedo tomar el autobús número 7?

Ga je met de bus naar huis?

¿Vais a casa en autobús?

Mike gaat met de bus naar school.

Mike va a la escuela en autobús.

Of moet je de bus nemen?

¿O tienes que tomar el bus?

In de bus waren vijftig passagiers.

Había cincuenta pasajeros en el autobús.

Als ik de trein mis, neem ik de bus.

Si pierdo el tren, tomaré el bus.

Ik wil niet dat Tom de bus mist.

No quiero que Tom se pierda el autobús.

Is hij met de bus of met de trein gekomen?

¿Ha venido en autobús o en tren?


Gerelateerd aan bus

rol - trom - trommel - autobus - blik - blikje - trommeltje