Vertaling van dienen
Inhoud:
Nederlands
Spaans
dienen, bedienen, helpen, van dienst zijn {ww.}
servir
prestar servicio
prestar servicio
wij dienen
jullie dienen
zij dienen
nosotros servimos
vosotros servís
ellos/ellas sirven
» meer vervoegingen van servir
Goedendag, waarmee kan ik u van dienst zijn?
Buenos días, ¿en qué le puedo servir?
horen, behoren, dienen, moeten, zullen {ww.}
tener que
deber
deber
wij dienen
jullie dienen
zij dienen
nosotros debemos
vosotros debéis
ellos/ellas deben
» meer vervoegingen van deber
Ik heb er een hekel aan om 's morgens te moeten haasten.
Detesto tener que apresurarme en la mañana.