Vertaling van doen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
doen, laten, laten doen, maken {ww.}
causar

wij doen
jullie doen
zij doen

nosotros causamos
vosotros causáis
ellos/ellas causan
» meer vervoegingen van causar

leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen {ww.}
poner
meter
colocar

wij doen
jullie doen
zij doen

nosotros ponemos
vosotros ponéis
ellos/ellas ponen
» meer vervoegingen van poner

Ik kan dingen in een doos steken.
Puedo poner las cosas en una caja.
We zullen binnenkort in staat zijn om jou in de gevangenis te plaatsen.
Dentro de poco te vamos a poder meter a la prisión.
handelen, ageren, doen, bezig zijn, optreden, te werk gaan {ww.}
actuar
obrar

wij doen
jullie doen
zij doen

nosotros actuamos
vosotros actuáis
ellos/ellas actúan
» meer vervoegingen van actuar

We moeten snel handelen.
Debemos actuar rápido.
optreden, ageren, doen, bezig zijn, handelen, te werk gaan {ww.}
actuar
obrar

wij doen
jullie doen
zij doen

nosotros actuamos
vosotros actuáis
ellos/ellas actúan
» meer vervoegingen van actuar

maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren {ww.}
hacer

wij doen
jullie doen
zij doen

nosotros hacemos
vosotros hacéis
ellos/ellas hacen
» meer vervoegingen van hacer

Wat moet ik doen?
¿Qué debo hacer?
Wat wil je doen?
¿Qué quiere hacer?
tussenkomen, optreden, ageren, doen, bezig zijn, handelen, te werk gaan {ww.}
actuar
obrar

wij doen
jullie doen
zij doen

nosotros actuamos
vosotros actuáis
ellos/ellas actúan
» meer vervoegingen van actuar



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Wat moet ik doen?

¿Qué debo hacer?

Laat ons meer doen.

Hagamos más.

Wat wil je doen?

¿Qué quiere hacer?

Mijn voeten doen pijn.

Me duelen los pies.

Wat doen we nu?

¿Qué hacemos luego?

Niet doen, Sam!

¡No lo hagas, Sam!

Laten we dat doen.

Hagamos eso.

Ge moet uw best doen.

Debes dar lo mejor.

Dat zal ik zeker doen.

Definitivamente haré eso.

Doe wat ge moet doen.

Haz lo que tienes que hacer.

We moeten iets doen, Tom.

Tenemos que hacer algo, Tom.

Wat ga je vanavond doen?

¿Qué van a hacer esta tarde?

Kan je dat opnieuw doen?

¿Puedes hacer eso de nuevo?

Waarom moet ik dat doen?

¿Por qué tengo que hacer eso?

Ze doen het elke week.

Lo hacen todas las semanas.


Gerelateerd aan doen

laten - laten doen - maken - leggen - steken - plaatsen - stellen - stoppen - zetten - handelen - ageren - bezig zijn - optreden - te werk gaan - aanmakenhandelen