Vertaling van fris
Inhoud:
Nederlands
Spaans
fris, koel {bn.}
fresco
fris, luchtig, onbedorven, vers {bn.}
fresco
reciente
reciente
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Het is fris vandaag.
Hoy hace fresco.
Het water in het meer is fris.
El agua del lago está fresca.
Het was fris in de schaduw van de bomen.
Estaba fresco bajo la sombra de los árboles.