Vertaling van geloof

Inhoud:

Nederlands
Spaans
religie [v], geloof, godsdienst {zn.}
religión [v] (la ~)
Religie is het opium van het volk.
La religión es el opio del pueblo.
Religie is het opium van het volk.
La religión es el opio del pueblo.
fiducie [v], geloof, vertrouwen {zn.}
fe [v] (la ~)
Geloof doet wonderen!
¡La fe hace milagros!
Haar geloof in God is erg sterk.
Su fe en Dios en muy firme.
geloven, houden voor, menen {ww.}
creer

ik geloof

yo creo
» meer vervoegingen van creer

Eerst zien, dan geloven.
Ver es creer.
Het is moeilijk te geloven.
Es difícil de creer.
achten, geloven, van mening zijn, vinden {ww.}
opinar

ik geloof

yo opino
» meer vervoegingen van opinar



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Geloof in jezelf.

Cree en ti mismo.

Ik geloof je.

Te creo.

Geloof jij in ufo's?

¿Crees en los ovnis?

Geloof je in feeën?

¿Creés en las hadas?

Ik geloof in spoken.

Creo en fantasmas.

Geloof doet wonderen!

¡La fe hace milagros!

Geloof je in het christendom?

¿Crees en el cristianismo?

Geloof je wat hij zei?

¿Tú crees lo que él dijo?

Ik geloof niet in God.

No creo en Dios.

Ik geloof dat het morgen gaat sneeuwen.

Creo que va a nevar mañana.

Hij heeft, geloof ik, in Spanje gewoond.

El parece haber vivido en España.

Ik geloof dat hij te vertrouwen is.

Yo pienso que él es de fiar.

Geloof mij. Ik word een nieuwe man.

Créeme, seré un hombre nuevo.

Geloof je in het bestaan van God?

¿Crees en la existencia de Dios?

Hij heeft, geloof ik, in Spanje gewoond.

Él vivió en España, creo.


Gerelateerd aan geloof

religie - godsdienst - fiducie - vertrouwen - geloven - houden voor - menen - achten - van mening zijn - vinden