Vertaling van gezin

Inhoud:

Nederlands
Spaans
familie [v], gezin [o], huis [o], huisgezin [o] {zn.}
familia [v] (la ~)
Ik heb geen gezin.
No tengo familia.
Ik heb een groot gezin.
Tengo una familia numerosa.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Ik heb geen gezin.

No tengo familia.

We zijn haast een gezin.

Somos prácticamente de la familia.

Ik heb een groot gezin.

Tengo una familia numerosa.

Je moet je gezin beschermen.

Debes proteger a tu familia.

Ze kookt graag voor haar gezin.

A ella le gusta cocinar para su familia.

Het ganse gezin lag ziek in bed.

Toda la familia estaba enferma y en cama.

Hoe gaat het met je gezin?

¿Cómo está la familia?

Ze kookt graag voor haar gezin.

A ella le gusta cocinar para su familia.

Iedereen in zijn gezin is groot.

En su familia todos son altos.

Hij kookt graag voor zijn gezin.

A él le gusta cocinar para su familia.

Het gezin kijkt samen een film.

Juntos, la familia mira una película.

Iedereen in mijn gezin staat vroeg op.

Todos en mi familia se levantan temprano.

Er waren zes kinderen in het gezin Evans.

Había seis niños en la familia Evans.

In dit land is het gemiddeld aantal kinderen per gezin gedaald van 2 naar 1,5.

En este país el número medio de hijos por familia cayó de 2 a 1.5.


Gerelateerd aan gezin

familie - huis - huisgezin