Vertaling van gis
Inhoud:
Nederlands
Spaans
slim, bekeken, clever, gis, kien, pienter, snugger, bijtend, doordringend, fel, guur, schel, scherp, schril, snerpend {bn.}
afilado
agudo
acerbo
acre
agudo
acerbo
acre
doorzien, gissen, raden, inschatten {ww.}
adivinar
ik gis
yo adivino
» meer vervoegingen van adivinar
gissen, vermoeden {ww.}
conjeturar
ik gis
yo conjeturo
» meer vervoegingen van conjeturar