Vertaling van gonzen
Inhoud:
Nederlands
Spaans
brommen, gonzen, razen, snorren, suizelen, suizen, tuiten, zoemen {ww.}
ronronear
canturrear
zumbar
canturrear
zumbar
wij gonzen
jullie gonzen
zij gonzen
nosotros ronroneamos
vosotros ronroneáis
ellos/ellas ronronean
» meer vervoegingen van ronronear