Vertaling van het doen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
doen, laten, laten doen, maken {ww.}
causar
functioneren, het doen, in zijn werk gaan, werken {ww.}
funcionar
Dat zal niet werken.
Eso no va a funcionar.
Het zou me te veel tijd kosten om je uit te leggen waarom dat niet gaat werken.
Me llevaría demasiado tiempo explicarte por qué no va a funcionar.
leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen {ww.}
poner
meter
colocar
Ik kan dingen in een doos steken.
Puedo poner las cosas en una caja.
We zullen binnenkort in staat zijn om jou in de gevangenis te plaatsen.
Dentro de poco te vamos a poder meter a la prisión.
handelen, ageren, doen, bezig zijn, optreden, te werk gaan {ww.}
actuar
obrar
We moeten snel handelen.
Debemos actuar rápido.
optreden, ageren, doen, bezig zijn, handelen, te werk gaan {ww.}
actuar
obrar
maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren {ww.}
hacer
Wat moet ik doen?
¿Qué debo hacer?
Wat wil je doen?
¿Qué quiere hacer?
tussenkomen, optreden, ageren, doen, bezig zijn, handelen, te werk gaan {ww.}
actuar
obrar


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Een van ons tweeën moet het doen.

Uno de nosotros dos tiene que hacerlo.

Wat ben je aan het doen?

¿Qué es lo que haces?

Wat was je aan het doen?

¿Qué estabas haciendo?

Wat is hij aan het doen?

¿Qué hace?

Ieder van u kan het doen.

Cualquiera de ustedes puede hacerlo.

Wat ben je godsnaam aan het doen?

¿Qué demonios te crees que estás haciendo?

Wat ben je aan het doen?

¿Qué es lo que haces?

Wat is Ken aan het doen?

¿Qué hace Ken?

Ik ben de afwas aan het doen.

Estoy lavando los platos.

Kijk wat Mary aan het doen is.

Mirá lo que está haciendo Mary.

Vertel niemand wat we aan het doen zijn.

No le digas a nadie lo que estamos haciendo.

Hee jij daar! Wat ben je aan het doen?

¡Oye tú! ¿Qué estás haciendo?

Wat denk je dat ik aan het doen was?

¿Qué crees que estaba haciendo?

Wat zijn we volgende week om deze tijd aan het doen?

¿Qué estaremos haciendo a esta hora la próxima semana?

Als ik je een spekje kon sturen, Trang, zou ik het doen.

Si pudiera enviarte un malvavisco, Trang, lo haría.


Gerelateerd aan het doen

doen - laten - laten doen - maken - functioneren - in zijn werk gaan - werken - leggen - steken - plaatsen - stellen - stoppen - zetten - handelen - agerenhandelen