Vertaling van huisgezin

Inhoud:

Nederlands
Spaans
familie [v], gezin [o], huis [o], huisgezin [o] {zn.}
familia [v] (la ~)
Ik heb geen gezin.
No tengo familia.
Ik heb een groot gezin.
Tengo una familia numerosa.


Gerelateerd aan huisgezin

familie - gezin - huis