Vertaling van huizen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
gevestigd zijn, huizen, resideren, wonen {ww.}
habitar

wij huizen
jullie huizen
zij huizen

nosotros habitamos
vosotros habitáis
ellos/ellas habitan
» meer vervoegingen van habitar

familie [v], gezin [o], huis (mv. huizen) [o], huisgezin [o] {zn.}
familia [v] (la ~)
Ik heb geen gezin.
No tengo familia.
Ik heb een groot gezin.
Tengo una familia numerosa.
geslacht [o], huis (mv. huizen) [o], pand [o], familie [v] {zn.}
casa [v] (la ~)
Ik wil naar huis.
Quiero irme a casa.
Dat huis is groot.
Aquella casa es grande.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

De politieagent bezocht alle huizen.

El policía visitó todas las casas.

Tom heeft zwee huizen en een boot.

Tom tiene dos casas y un bote.

Deze huizen werden tot de grond platgebrand door de vijand.

Estas casas fueron quemadas hasta los cimientos por el enemigo.

Ik bezoek soms de huizen van mijn vrienden.

A veces visito las casas de mis amigos.

Er zijn hier geen huizen in de buurt.

No hay casas por aquí.


Gerelateerd aan huizen

gevestigd zijn - resideren - wonen - familie - gezin - huis - huisgezin - geslacht - pand