Vertaling van hulp

Inhoud:

Nederlands
Spaans
hulp [m] (de ~), adjunct [m], assistent [m], helper [m] {zn.}
adjunto [m] (el ~)
assistentie [v], bijstand [m], hulp {zn.}
ayuda [v] (la ~)
asistencia [v] (la ~)
Ik heb hulp nodig.
Necesito ayuda.
Bedankt voor je hulp.
Gracias por tu ayuda.
assistent [m], famulus [m], helper, hulp {zn.}
ayudante
asistente [m] (el ~)
assistentie [v], bijstand [m], heul, hulp, toedoen, toeverlaat {zn.}
ayuda [v] (la ~)
asistencia [v] (la ~)
Ze heeft hulp nodig.
Ella necesita ayuda.
Ze heeft hulp nodig.
Ella necesita ayuda.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Ik heb hulp nodig.

Necesito ayuda.

Bedankt voor je hulp.

Gracias por tu ayuda.

Ze heeft hulp nodig.

Ella necesita ayuda.

Ze heeft hulp nodig.

Ella necesita ayuda.

Hulp! Ik verdrink!

¡Ayuda! ¡Me estoy ahogando!

Ik heb zijn hulp nodig.

Necesito su ayuda.

Ze vroeg mij om hulp.

Ella me pidió ayuda.

Ik heb je hulp nodig.

Necesito que me ayudes.

Hij vroeg mij om hulp.

Él me pidió ayuda.

Wij hebben uw hulp nodig.

Necesitamos vuestra ayuda.

Heb je onze hulp nodig?

¿Requieres nuestra ayuda?

Wij hebben uw hulp nodig.

Necesitamos tu ayuda.

Heb je onze hulp nodig?

¿Necesitas nuestra ayuda?

Ik ben zeer dankbaar voor jouw hulp.

Estoy muy agradecido por vuestra ayuda.

Ik zal je hulp nodig hebben.

Voy a necesitar su ayuda.


Gerelateerd aan hulp

adjunct - assistent - helper - assistentie - bijstand - famulus - heul - toedoen - toeverlaathelper