Vertaling van infecteren
Inhoud:
Nederlands
Spaans
aansteken, besmetten, infecteren {ww.}
contagiar
wij infecteren
jullie infecteren
zij infecteren
nosotros contagiamos
vosotros contagiáis
ellos/ellas contagian
» meer vervoegingen van contagiar
aansteken, besmetten, infecteren, verpesten {ww.}
infectar
wij infecteren
jullie infecteren
zij infecteren
nosotros infectamos
vosotros infectáis
ellos/ellas infectan
» meer vervoegingen van infectar