Vertaling van jas

Inhoud:

Nederlands
Spaans
jas [m], overjas [m] {zn.}
abrigo [m] (el ~)
paletó
sobretodo [m] (el ~)
gabán [v] (la ~)
Ze wilt een paarse jas.
Ella quiere un abrigo morado.
Hangt u uw jas toch op.
Cuelgue su abrigo, por favor.
jas [m], mantel [m] {zn.}
manto
capa [v] (la ~)
afpellen, jassen, schillen {ww.}
pelar
mondar
descortezar

ik jas

yo pelo
» meer vervoegingen van pelar



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Ze gaf hem zijn jas.

Ella le tendió la chaqueta.

Ze wilt een paarse jas.

Ella quiere un abrigo morado.

Hangt u uw jas toch op.

Cuelgue su abrigo, por favor.

Hij maakte haar een nieuwe jas.

Él hizo un nuevo abrigo para ella.

Je hebt een dure jas gekocht.

Te compraste un abrigo caro.

Meneer, u bent uw jas vergeten!

¡Oiga señor, olvidó su abrigo!

Wie is de vrouw met de bruine jas?

¿Quién es esa mujer con el abrigo marrón?

Eerst trok John zijn jas aan, en toen pakte hij zijn hoed.

John primero se puso su abrigo, y luego cogió su sombrero.


Gerelateerd aan jas

overjas - mantel - afpellen - jassen - schillen