Vertaling van je
ustedes
tú
vosotras
vosotros
uno
Voorbeelden in zinsverband
Voel je je ongemakkelijk?
¿Está usted molesto?
Hoe voel je je?
¿Cómo se sienten?
Voel je je ziek?
¿Te sientes mal?
Studeer je?
¿Eres universitario?
Je vrienden zullen je missen.
Tus amigos te echarán de menos.
Heb je je boek gevonden?
¿Encontraste tu libro?
Je had je moeten voorstellen.
Deberías haberte presentado a ti mismo.
Je moet je gezin beschermen.
Debes proteger a tu familia.
Rook je?
¿Fumas?
Je vrienden zullen je missen.
Tus amigos te echarán de menos.
Heb je je huiswerk gedaan?
¿Has hecho los deberes?
Herinner je je mij nog?
¿Te acordás de mí?
Heb je je collega's graag?
¿Te gustan tus colegas?
Nu je achttien bent, mag je je rijbewijs halen.
Ahora que acabas de cumplir dieciocho, te puedes sacar el carnet de conducir.
Herinner je je de geboortedag van je vader?
¿Recuerdas el cumpleaños de tu padre?