Vertaling van jij
Inhoud:
Nederlands
Spaans
u, je, jij, ge, gij, jullie, gijlieden, gijlui, gelui, jelui, jou {pers. vnw.}
usted
ustedes
tú
vosotras
vosotros
ustedes
tú
vosotras
vosotros
je, jij, ge, gij {pers. vnw.}
tú
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Jij idioot!!
¡Imbécil!
Jij bent de grootste.
Tú eres la más alta.
Jij of ik?
¿Tú o yo?
Jij kan toch typen?
¿Puedes teclear, o no?
Jij bent een idioot.
¡Eres idiota!
Jij maakt me gelukkig.
Me haces feliz.
Welke neem jij?
¿Cuál coges?
Jij verdient een medaille.
Os merecéis una medalla.
Spreek jij Catalaans?
¿Hablas catalán?
Wiens zoon ben jij?
¿De quién eres hijo?
Jij zingt altijd.
Cantas todo el rato.
Geloof jij in ufo's?
¿Crees en los ovnis?
Jij hebt drie auto's.
Tenéis tres coches.
Hoeveel talen spreek jij?
¿Cuántos idiomas hablan ustedes?
Als jij het zegt.
Si vos decís.