Vertaling van jouw
Inhoud:
Nederlands
Spaans
je, jouw, jouwe {pers. vnw.}
tu
uw, je, jouw, jullie, jouwe, uwe {bez. vnw.}
tu
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Is dit jouw fiets?
¿Esta es tu bicicleta?
Ik ken jouw taal.
Conozco tu idioma.
Wie is jouw lievelingsleraar?
¿Cuál es tu profesor favorito?
Wie is jouw leraar?
¿Quién es tu maestra?
Dit is jouw hond.
Este es su perro.
Wie is jouw leraar?
¿Quién es tu maestra?
Wat is jouw droom?
¿Cuál es tu sueño?
Waar is jouw hond?
¿Dónde está tu perro?
Mag ik jouw telefoon gebruiken?
¿Puedo usar tu teléfono?
Ik sta aan jouw kant.
Soy tu aliado.
Ik ben jouw kamergenoot Paul.
Soy Paul, tu compañero de habitación.
We hebben jouw steun nodig.
Necesitamos tu apoyo.
Ik ben Paul, jouw flatgenoot.
Soy Paul, tu compañero de piso.
Ik ben Paul, jouw kamergenoot.
Soy Paul, tu compañero de habitación.
Dit is allemaal jouw fout.
Todo eso es culpa vuestra.