Vertaling van leven

Inhoud:

Nederlands
Spaans
leven {ww.}
vivir

wij leven
jullie leven
zij leven

nosotros vivimos
vosotros vivís
ellos/ellas viven
» meer vervoegingen van vivir

Leven en laten leven.
Vive y deja vivir.
Ik heb geleerd te leven zonder haar.
Aprendí a vivir sin ella.
herrie [v], lawaai, leven, ophef, rumoer, kabaal {zn.}
ruido [m] (el ~)
Maak geen lawaai.
No hagáis ruido.
Hij klaagde over de herrie.
Él se quejó del ruido.
hachje [o], leven {zn.}
vida [v] (la ~)
Dat is het leven.
La vida es así.
Het leven gaat verder.
La vida continúa.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Leven en laten leven.

Vive y deja vivir.

Dat is het leven.

La vida es así.

Het leven gaat verder.

La vida continúa.

Het leven is prachtig!

La vida es bella.

Dat is het leven.

Así es la vida.

Beide ouders leven nog.

Los dos padres aún viven.

We leven in vrede.

Vivimos en paz.

Zoek een leven, man.

Búscate una vida, hombre.

Het leven is vreemd.

La vida es extraña.

Twintig families leven hier.

Veinte familias viven aquí.

Ze leven in armoede.

Ellos viven en la pobreza.

Het leven is oneerlijk.

La vida es injusta.

Het leven is kort.

La vida es corta.

Het leven is oneerlijk.

La vida es injusta.

Ik zal mijn leven leven, met of zonder haar.

Voy a vivir mi vida, con o sin ella.


Gerelateerd aan leven

herrie - lawaai - ophef - rumoer - kabaal - hachje