Vertaling van mijnheer

Inhoud:

Nederlands
Spaans
heer [m], heerschap [o], meneer [o], mijnheer [o] {zn.}
señor [m] (el ~)
caballero [m] (el ~)
Dank u, meneer.
Gracias, señor.
U mag nu gaan, meneer.
Puede irse ahora, señor.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Mijnheer Wood had geen zonen.

El señor Wood no tuvo hijos.

Mijnheer Suzuki heeft drie dochters.

El señor Suzuki tiene tres hijas.

Mijnheer, mag ik uw rijbewijs zien?

¿Puedo ver su licencia de conducir, señor?

Wat is de voornaam van mijnheer Johnson?

¿Cuál es el primer nombre del señor Johnson?

Mijnheer Jones, wiens vrouw Engels onderwijst, is zelf professor Engels.

El señor Jones, cuya esposa enseña inglés, es él mismo un profesor de inglés.

Mijnheer Hobson sloot de winkel en ging naar huis.

El Sr. Hobson cerró la tienda y se fue a casa.

Ik probeerde in het Chinees te praten en mijnheer Wang probeerde in het Frans te praten.

Traté de hablar chino y el señor Wang trató de hablar francés.


Gerelateerd aan mijnheer

heer - heerschap - meneer