Vertaling van moet
mancha
deber
ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
yo debo
tú debes
él/ella debe
» meer vervoegingen van deber
Voorbeelden in zinsverband
Ik moet het vinden.
Tengo que encontrarlo.
Moet ik nu gaan?
¿Debo ir ahora?
Hij moet onmiddellijk komen.
¡Él debe venir de inmediato!
Ik moet medicijnen gebruiken.
Tengo que tomar medicinas.
Moet Tom thuisblijven vandaag?
¿Tiene Tom que quedarse en casa hoy?
Moet ik onmiddellijk gaan?
¿Tengo que ir enseguida?
Je moet hard leren.
Tienes que estudiar con ganas.
Het experiment moet beginnen.
El experimento debe comenzar.
Moet Tom thuisblijven vandaag?
¿Tiene que quedarse hoy Tom en casa?
Ik moet me scheren.
Tengo que afeitarme.
Wat moet ik meenemen?
¿Qué tengo que llevar?
Ik moet het repareren.
Tengo que arreglarlo.
Je moet niet eten.
No necesitas comer.
Carthago moet verwoest worden.
Cartago debe ser destruida.
Je moet gaan.
Tienes que irte.