Vertaling van naar

Inhoud:

Nederlands
Spaans
naar, ziek {bn.}
enfermo
doliente
sombrío
indispuesto
akelig, naar, onaangenaam, verdrietelijk, vervelend {bn.}
horrible
lúgubre
aan, bij, naar, tegen, tot, voor, op {vz.}
a
hacia
blijkens, ingevolge, langs, naar, volgens {vz.}
según


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Tom knipoogde naar Mary.

Tom le guiñó un ojo a Mary.

Kijk eens naar dit.

Observa esto.

Ik moet naar bed.

Me tengo que ir a la cama.

Ga naar school.

Vete a la escuela.

Sawako wil naar Frankrijk.

Sawako quiere ir a Francia.

Ze ging naar Ibaragi.

Ella se fue a Ibaragi.

Ik wil naar huis.

Quiero irme a casa.

Naar waar gaan we?

¿Adónde vamos?

Hij vertrok naar Parijs.

Él partió a París.

Tom verlangde naar wraak.

Tom quería la venganza.

Je ruikt naar kak.

Hueles a mierda.

Ze wees naar hem.

Ella lo apuntó a él.

Ze luisterde naar hem.

Ella le escuchó.

Hij wil naar Amerika.

Él desea ir a Estados Unidos.

Luister naar me.

Escúchame.


Gerelateerd aan naar

ziek - akelig - onaangenaam - verdrietelijk - vervelend - aan - bij - tegen - tot - voor - op - blijkens - ingevolge - langs - volgens