Vertaling van onschuldig
Inhoud:
Nederlands
Spaans
goedaardig, onschuldig {bn.}
benigno
onbedorven, onnozel, onschuldig, schuldeloos {bn.}
inocente
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Ik denk dat hij onschuldig is.
Creo que es inocente.
Ik dacht dat hij onschuldig was.
Pensé que él era inocente.
Het wordt algemeen aangenomen dat hij onschuldig was.
La opinión generalizada era de que él era inocente.
Uit DNA-tests bleek dat hij onschuldig was.
Las pruebas de ADN demostraron que él era inocente.
Het nieuwsbericht beeldde de verdachtte als schuldig af, hoewel hij onschuldig bevonden was.
El artículo retrataba al acusado como culpable, a pesar de haberse probado su inocencia.