Vertaling van ook
Inhoud:
Nederlands
Spaans
eveneens, evenzeer, mede, ook {bw.}
también
immers, toch, wel, zeker, ook {bw.}
en verdad
ciertamente
ciertamente
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Ook dat is waar.
También es verdad.
Ik ben ook leraar.
Yo también soy profesor.
Hij komt ook niet.
Él tampoco vendrá.
Ook gij, Brutus?
¿Tú también, Brutus?
Ook dat is waar.
También es verdad.
Ik ook niet.
Ni yo tampoco.
Hij spreekt ook Russisch.
Él también puede hablar ruso.
Hij studeert ook Chinees.
Él también estudia chino.
Komen zij ook?
¿Ellos también vienen?
Hij spreekt ook Frans.
También habla francés.
Ik ben ook een toerist.
También soy un turista.
Dat zijn mijn ouders ook.
Igual mis padres.
"Zij houdt van muziek." "Ik ook."
"A ella le gusta la música." "A mí también."
Wat je ook doet, vergeet dit niet.
Hagas lo que hagas, no olvides esto.
U heeft uw vrienden toch ook uitgenodigd?
Tú también has invitado a tus amigos, ¿verdad?