Vertaling van op tijd
Voorbeelden in zinsverband
Hij is altijd op tijd.
Siempre llega a tiempo.
Onze trein kwam op tijd.
Nuestro tren llegó puntual.
Hij kwam niet op tijd.
Él no vino a tiempo.
De trein vertrok op tijd.
El tren partió puntual.
Je komt precies op tijd.
Viniste justo a tiempo.
Soms komt de trein niet op tijd.
A veces no llega el tren a tiempo.
Onze leraar Engels is altijd op tijd.
Nuestro profesor de inglés siempre llega a tiempo.
In het vervolg zal ik proberen op tijd te komen.
Trataré de venir a tiempo en el futuro.
Ik was deze morgen niet op tijd op school.
No llegué a tiempo al colegio esta mañana.
We namen een taxi om er op tijd te geraken.
Nosotros tomamos un taxi para llegar a tiempo.
Bussen in het land komen gewoonlijk niet op tijd.
En el campo, los buses comúnmente no llegan a tiempo.
Hij rende opdat hij op tijd zou zijn.
Él corrió para llegar a tiempo.
Hij had geluk en was op tijd voor de trein.
Con suerte, él llegó a tiempo para tomar el tren.
De trein kwam op tijd aan in Kyoto.
El tren llegó a Kioto a tiempo.
De trein kwam op tijd aan in Kyoto.
El tren llegó a Kioto a tiempo.