Vertaling van passen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
passen, passen in {ww.}
caber

wij passen
jullie passen
zij passen

nosotros cabemos
vosotros cabéis
ellos/ellas caben
» meer vervoegingen van caber

passen, aanpassen {ww.}
probar

wij passen
jullie passen
zij passen

nosotros probamos
vosotros probáis
ellos/ellas prueban
» meer vervoegingen van probar

Mag ik deze jurk passen?
¿Me puedo probar este vestido?
passen, aanpassen {ww.}
probar

wij passen
jullie passen
zij passen

nosotros probamos
vosotros probáis
ellos/ellas prueban
» meer vervoegingen van probar

gelegen komen, passen, schikken, uitkomen, voegen, betamen {ww.}
ser conveniente
convenir

wij passen
jullie passen
zij passen

nosotros convenimos
vosotros convenís
ellos/ellas convienen
» meer vervoegingen van convenir

betamen, horen, behoren, passen, voegen {ww.}
ser decoroso
ser conveniente
ser conforme
beproeven, passen, aanpassen, proberen, toetsen, uitproberen {ww.}
probar
intentar
ensayar

wij passen
jullie passen
zij passen

nosotros probamos
vosotros probáis
ellos/ellas prueban
» meer vervoegingen van probar

Ik denk dat het het proberen waard is.
Creo que vale la pena intentar.
Als het deze keer niet lukt, kunnen we nog eens proberen.
Si sale mal esta vez, podemos intentar de nuevo.
pas (mv. passen) [m], paspoort [o] {zn.}
pasaporte [m] (el ~)
Ik ben mijn paspoort kwijt!
¡Perdí mi pasaporte!
Ik ben mijn paspoort kwijt!
¡Perdí mi pasaporte!
pas (mv. passen), schrede, stap, tred, voetstap {zn.}
paso [m] (el ~)
Nog één stap en je bent dood.
Un paso más, y serás hombre muerto.
Ik ben klaar. Wat is de volgende stap?
Ya terminé. ¿Cuál es el próximo paso?
alleen, enkel, maar, pas (mv. passen), slechts, uitsluitend {bw.}
sólo
solamente
bergpas [m], pas (mv. passen) {zn.}
desfiladero [m] (el ~)
paso [m] (el ~)
paso de montaña
paso desfiladero
juist, net, pas (mv. passen), straks, zojuist, zoëven, daarnet, daarstraks, zonet {bw.}
ahora mismo
hace un momento
recién


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Tom wil dit passen.

Tom quiere probarse esto.

Deze schoenen passen niet.

Estos zapatos no me quedan.

Mag ik deze jurk passen?

¿Me puedo probar este vestido?

Mag ik het eens passen?

¿Puedo probarme esto?

Je schoenen passen niet bij dat pak.

No te pegan los zapatos con el traje.

Je schoenen passen niet bij dat pak.

Tus zapatos no casan con ese conjunto.

Ik zal op je kinderen passen vanavond.

Esta noche cuidaré de tus hijos.

Die schoenen passen niet met het pak.

Esos zapatos no van con el traje.

Zoudt ge even op mijn koffer willen passen?

¿Te importaría guardarme la maleta un minuto?

Er passen krap vijftig mensen in deze zaal.

Caben cincuenta personas apenas en esta sala.

Het is moeilijk dit verhaal aan te passen voor kinderen.

Es difícil adaptar esta historia para niños.

Deze brillen passen me niet goed, ze zijn te groot.

Estas gafas no me quedan bien. Son demasiado grandes.

Ze vroeg me om op haar baby te passen tijdens haar afwezigheid.

Ella me pidió que cuidara a su bebé durante su ausencia.

"Ik heb verschrikkelijke haast... om redenen die ik niet kan noemen," antwoordde Dima de vrouw. "Laat me alstublieft gewoon dat pak daar passen."

-Tengo muchísima prisa... Por razones que no puedo decir -Dima le respondió a la mujer-. Por favor, sólo déjeme probarme ese traje de ahí.