Vertaling van pols
Inhoud:
Nederlands
Spaans
pols, polsslag, tel {zn.}
pulso
De dokter nam mijn pols.
El doctor me tomó el pulso.
pols , handwortel, polsgewricht {zn.}
muñeca
pols, polsstok {zn.}
pértiga
loden, peilen, polsen, sonderen, vademen, vissen naar {ww.}
sondear
sondar
sondar
ik pols
yo sondeo
» meer vervoegingen van sondear