Vertaling van praten

Inhoud:

Nederlands
Spaans
babbelen, keuvelen, praten {ww.}
charlar

wij praten
jullie praten
zij praten

nosotros charlamos
vosotros charláis
ellos/ellas charlan
» meer vervoegingen van charlar

spreken, praten {ww.}
hablar

wij praten
jullie praten
zij praten

nosotros hablamos
vosotros habláis
ellos/ellas hablan
» meer vervoegingen van hablar

Hij kan Japans spreken.
Él sabe hablar japonés.
Hij kan Japans spreken.
Él sabe hablar japonés.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Misschien kunnen we praten.

Tal vez podamos conversar.

Kunnen we praten?

¿Podemos conversar?

Laat ons praten.

Conversemos.

Hij stopte plotseling met praten.

De repente dejó de hablar.

Tom wil niet erover praten.

Tom no quiere hablar de eso.

Italianen praten zelden over politiek.

Los italianos rara vez hablan de política.

Stop met praten en luister.

Deja de hablar y escucha.

We zullen er later over praten.

Hablaremos de eso después.

Ik ben er, wil je praten?

¿Querías hablar conmigo?

Met wie was je aan het praten?

¿Con quién estabas hablando?

Ik wil iemand om mee te praten.

Quiero a alguien con quien hablar.

Ze begon tegen de hond te praten.

Ella empezó a hablarle al perro.

Ik probeerde in het Chinees te praten en mijnheer Wang probeerde in het Frans te praten.

Traté de hablar chino y el señor Wang trató de hablar francés.

Er is iemand met wie ik eerst wil praten.

Hay alguien con quien deseo hablar primero.

Ik kan over alles praten met mijn beste vriend.

Yo puedo hablar de todo con mi mejor amigo.


Gerelateerd aan praten

babbelen - keuvelen - spreken