Vertaling van repareren
Inhoud:
Nederlands
Spaans
herstellen, maken, repareren, verhelpen, verstellen {ww.}
reparar
arreglar
restaurar
aderezar
arreglar
restaurar
aderezar
wij repareren
jullie repareren
zij repareren
nosotros reparamos
vosotros reparáis
ellos/ellas reparan
» meer vervoegingen van reparar
Ik heb mijn fiets laten repareren.
Mandé mi bicicleta a arreglar.
Ik moet mijn fiets laten repareren.
Tengo que mandar a reparar mi bicicleta.
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Ik moet het repareren.
Tengo que arreglarlo.
Ik moet mijn fiets laten repareren.
Tengo que mandar a reparar mi bicicleta.
Ik liet mijn zoon de deur repareren.
Hice que mi hijo arreglara la puerta.
Ik heb mijn fiets laten repareren.
Mandé mi bicicleta a arreglar.
We repareren allerlei soorten klokken hier.
Aquí arreglamos todo tipo de relojes.
Het is het niet waard om deze auto te repareren.
No merece la pena reparar ese coche.