Vertaling van resideren
Inhoud:
Nederlands
Spaans
resideren, wonen {ww.}
residir
wij resideren
jullie resideren
zij resideren
nosotros residimos
vosotros residís
ellos/ellas residen
» meer vervoegingen van residir
gevestigd zijn, huizen, resideren, wonen {ww.}
habitar
wij resideren
jullie resideren
zij resideren
nosotros habitamos
vosotros habitáis
ellos/ellas habitan
» meer vervoegingen van habitar