Vertaling van roepen
Inhoud:
Nederlands
Spaans
roepen {ww.}
invocar
llamar
llamar
wij roepen
jullie roepen
zij roepen
nosotros invocamos
vosotros invocáis
ellos/ellas invocan
» meer vervoegingen van invocar
gieren, joelen, roepen, schreeuwen {ww.}
gritar
wij roepen
jullie roepen
zij roepen
nosotros gritamos
vosotros gritáis
ellos/ellas gritan
» meer vervoegingen van gritar
Hou op met schreeuwen, ik smeek het je.
Deja de gritar, te lo ruego.
Tom begon te schreeuwen als een 15-jarig meisje.
Tom se puso a gritar como una quinceañera.
huilen, roepen {ww.}
aullar
ulular
ulular
wij roepen
jullie roepen
zij roepen
nosotros aullamos
vosotros aulláis
ellos/ellas aúllan
» meer vervoegingen van aullar