Vertaling van staat
estado
nómina
nación
reino
jij staat
hij/zij/het staat
tú vistes
él/ella viste
» meer vervoegingen van vestir
Voorbeelden in zinsverband
Groen staat je goed.
El verde te queda.
Zwart staat je goed.
El negro te sienta bien.
Groen staat Alice goed.
A Alicia le sienta bien el verde.
Je staat in de weg.
Estás en mi camino.
Mijn grootvader staat vroeg op.
Mi abuelo se levanta temprano.
Groen staat je erg goed.
El verde te favorece mucho.
"Waar staat je huis?" "Daarzo."
"¿Dónde está vuestra casa?" "Por allá."
Tom staat op het dak.
Tom está en la azotea.
Mijn vader staat vroeg op.
Mi padre se levanta temprano.
Er staat geen wind vandaag.
Hoy no hace viento.
Hij staat op het podium.
Él está parado en el escenario.
Tom staat niet vroeg op.
Tom no se levanta temprano.
Hij staat niet vroeg op.
Él no se levanta pronto.
Alles staat op zijn kop.
Todo está al revés.
Wat staat er in brand?
¿Qué se está quemando?