Vertaling van tellen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
tellen, aftellen, neertellen {ww.}
contar
enumerar

wij tellen
jullie tellen
zij tellen

nosotros contamos
vosotros contáis
ellos/ellas cuentan
» meer vervoegingen van contar

Wanneer je twee jaar oud was kon je al tot tien tellen.
Tú podías contar hasta diez cuando tenías dos años.
Ze is nog maar twee jaar, maar ze kan al tot 100 tellen.
Ella sólo tiene dos años pero es capaz de contar hasta cien.
calculeren, rekenen, berekenen, tellen, uitrekenen {ww.}
contar
calcular

wij tellen
jullie tellen
zij tellen

nosotros contamos
vosotros contáis
ellos/ellas cuentan
» meer vervoegingen van contar

Op hem kan je rekenen.
Podéis contar con él.
Ze hebben wiskunde gebruikt om de vorm van het universum vlak voor en na de oerknal te berekenen.
Ellos usaron matemáticas para calcular la forma del universo justo antes y después del Big Bang.
achting [v], tel (mv. tellen) [m] {zn.}
estimación [v] (la ~)
estima [v] (la ~)
moment, ogenblik, oogwenk, tel (mv. tellen) [m], tijdstip, wijl, wip {zn.}
momento [m] (el ~)
instante
momentito [m] (el ~)
Mag ik je een moment storen?
¿Puedo molestarle un momento?
Heb je het druk op het moment?
¿Estás ocupado en este momento?
seconde [v], tel (mv. tellen) [m] {zn.}
segundo [m] (el ~)
Hij kan er elke seconde zijn.
Estará aquí en cualquier segundo.
pols, polsslag, tel (mv. tellen) [m] {zn.}
pulso [m] (el ~)
De dokter nam mijn pols.
El doctor me tomó el pulso.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Wanneer je twee jaar oud was kon je al tot tien tellen.

Tú podías contar hasta diez cuando tenías dos años.

Er staan zoveel sterren aan de hemel, ik kan ze niet allemaal tellen.

Hay tantas estrellas en el cielo que no puedo contarlas todas.

Ze is nog maar twee jaar, maar ze kan al tot 100 tellen.

Ella sólo tiene dos años pero es capaz de contar hasta cien.

Als er geen leven na de dood is, kan je dit leven maar beter laten tellen.

Si no hay vida después de la muerte, más te vale hacer que esta vida sirva de algo.


Gerelateerd aan tellen

aftellen - neertellen - calculeren - rekenen - berekenen - uitrekenen - achting - tel - moment - ogenblik - oogwenk - tijdstip - wijl - wip - seconde