Vertaling van tref

Inhoud:

Nederlands
Spaans
bof [m], buitenkansje [o], veine [v], geluk, mazzel, tref, zwijn, zwijntje [o], buitenkans, gelukje, meevaller {zn.}
ganga [v] (la ~)
provecho inesperado
frapperen, treffen, aandoen, aangrijpen {ww.}
afectar

ik tref

yo afecto
» meer vervoegingen van afectar

aantreffen, ontmoeten, tegemoet treden, tegenkomen, treffen {ww.}
encontrar
chocar contra
dar con
topar
encontrarse con

ik tref

yo encuentro
» meer vervoegingen van encontrar

Ah, wanneer ontmoeten ze elkaar weer?
Ah, ¿cuándo se volverán a encontrar?
halen, inslaan, raken, teisteren, treffen {ww.}
dar en
dar con
acertar

ik tref

yo acierto
» meer vervoegingen van acertar

raken, treffen, aandoen, aangrijpen {ww.}
afectar

ik tref

yo afecto
» meer vervoegingen van afectar

vinden, bevinden, treffen, aantreffen {ww.}
encontrar
hallar

ik tref

yo encuentro
» meer vervoegingen van encontrar

Ik kan mijn horloge niet vinden.
No consigo encontrar mi reloj.
Ik kan mijn handschoenen niet vinden.
No puedo encontrar mis guantes.