Vertaling van vaart
Inhoud:
Nederlands
Spaans
snelheid , tempo , vaart {zn.}
velocidad
gracht, kanaal , vaart, wijk {zn.}
canal
rapheid , snelheid , vlugheid , spoed, vaart, gezwindheid {zn.}
prisa
gaan, karren, rijden, varen {ww.}
ir
ir en vehículo
ir en vehículo
jij vaart
hij/zij/het vaart
tú vas
él/ella va
» meer vervoegingen van ir
Ik moet gaan.
Me debería ir.
Ze liet haar gaan.
La dejó ir.
varen {ww.}
navegar
jij vaart
hij/zij/het vaart
tú navegas
él/ella navega
» meer vervoegingen van navegar
varen {ww.}
navegar
jij vaart
hij/zij/het vaart
tú navegas
él/ella navega
» meer vervoegingen van navegar