Vertaling van vertrek

Inhoud:

Nederlands
Spaans
afrit [m], afvaart [v], vertrek [o] {zn.}
salida [v] (la ~)
We stelden ons vertrek uit vanwege de storm.
Pospusimos nuestra salida a causa de la tormenta.
kamer [v], lokaal [o], vertrek [o] {zn.}
habitación [v] (la ~)
cuarto [m] (el ~)
cámara [v] (la ~)
Mijn kamer is op de vierde verdieping.
Mi habitación está en el cuarto piso.
Hoeveel kost een kamer?
¿Cuánto cuesta una habitación?
afgaan, vertrekken, weggaan, zich verwijderen {ww.}
irse
ausentarse
Ik zag Andrea van huis weggaan.
Vi a Andrea irse de su casa.
starten, vertrekken {ww.}
salir
arrancar
partir

ik vertrek

yo salgo
» meer vervoegingen van salir

Wanneer ben je klaar om te vertrekken?
¿Cuándo estarás listo para salir?
Neem mij niet kwalijk, ik moet vertrekken.
Permiso por favor, tengo que salir.
twijnen, verbuigen, verdraaien, vertrekken, wringen, verwringen {ww.}
retorcer
torcer

ik vertrek

yo retuerzo
» meer vervoegingen van retorcer

uitvliegen, vertrekken, vervliegen, wegvliegen {ww.}
huir volando
afrijden, uitlopen, uitvaren, vertrekken, wegrijden {ww.}
salir

ik vertrek

yo salgo
» meer vervoegingen van salir



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Ik vertrek naar Parijs morgen.

Salgo para París mañana.

Ik moet mij scheren voor mijn vertrek.

Tengo que afeitarme antes de salir.

Ik vertrek voor een aantal dagen.

Me voy de la ciudad por un par de días.

We stelden ons vertrek uit vanwege de storm.

Pospusimos nuestra salida a causa de la tormenta.

Ik wil je nog zien voor ik naar Europa vertrek.

A mí me gustaría verte antes de partir a Europa.

Ik zou u graag zien voor ik naar Europa vertrek.

Me gustaría verla antes de partir a Europa.

Daarna vertrek ik, maar dan realiseer ik me dat ik m'n rugzak bij hen thuis heb laten liggen.

Después de eso, me voy, pero entonces me doy cuenta de que olvidé mi mochila.