Vertaling van vroeger
Inhoud:
Nederlands
Spaans
verleden, voorafgaand, voorgaand, vorig, vroeger {bn.}
pasada
anterior
anterior
gewezen, voormalig, vroeger {bn.}
pasado
daarvoor, eerder, indertijd, vooraan, voorheen, vroeger, weleer {bw.}
anteriormente
delante
delante
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Vroeger waren we dikke vrienden.
Solíamos ser amigos cercanos.
Waarom kwam je niet vroeger?
¿Por qué no viniste antes?
Vroeger reed mijn vader een Kever.
Mi papá solía conducir un Escarabajo.
Ze is niet zo verlegen als vroeger.
Ella no es tan tímida como solía ser.
Hij is niet meer dezelfde man als vroeger.
Él no es el mismo tipo de antes.
Londen, waar ik woon, was vroeger beroemd om zijn mist.
Londres, donde vivo, solía ser famosa por su niebla.
Vroeger dachten mensen dat de aarde plat was.
Antiguamente se pensaba que la Tierra era plana.