Vertaling van waar
Inhoud:
Nederlands
Spaans
waar {vr. vnw.}
donde
waar, handelswaar {zn.}
género
mercancía
mercancía
waar {bw.}
donde
eerzaam, waar, waardig {bn.}
acreedor
echt, eigenlijk, heus, waar, waarachtig {bn.}
verdadero
dolen, dwalen, ronddolen, ronddwalen, waren, zwerven {ww.}
errar
vagabundear
vagar
vagabundear
vagar
ik waar
yo yerro
» meer vervoegingen van errar
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Waar of niet waar?
¿Verdadero o falso?
Waar kan ik bellen?
¿Dónde puedo llamar por teléfono?
Waar is hij?
¿Dónde está él?
Waar zijn je kleinkinderen?
¿Dónde están tus nietos?
Waar is Tom geboren?
¿Dónde nació Tom?
Waar koopt u groenten?
¿Dónde compras verduras?
Waar is het busstation?
¿Dónde está el terminal de buses?
Waar gaat ge naartoe?
¿Para dónde vas?
Waar was de politie?
¿En dónde estaba la policía?
Waar woont je opa?
¿Dónde vive tu abuelo?
Helaas is het waar.
Por desgracia, eso es cierto.
Waar kom je vandaan?
¿De dónde vienes?
Naar waar gaan we?
¿Adónde vamos?
Waar zijn je autosleutels?
¿Dónde estás tus llaves del auto?
Waar kom je vandaan?
¿De dónde sos?