Vertaling van wagen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
kans lopen, op het spel zetten, risico lopen, riskeren, wagen {ww.}
exponer
arriesgar

wij wagen
jullie wagen
zij wagen

nosotros exponemos
vosotros exponéis
ellos/ellas exponen
» meer vervoegingen van exponer

bestaan, durven, wagen {ww.}
atreverse
rijtuig, vehikel, voertuig, wagen {zn.}
coche [m] (el ~)
vehículo [m] (el ~)
Mijn vader en meneer Kimura hebben dezelfde wagen.
Mi padre tiene el mismo coche que el señor Kimura.
karretje [o], kar, handkar, wagen {zn.}
carro [m] (el ~)


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Hij heeft een buitenlandse wagen.

Él tiene un auto importado.

Mijn vader en meneer Kimura hebben dezelfde wagen.

Mi padre tiene el mismo coche que el señor Kimura.