Vertaling van waggelen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
waggelen, wankelen, wiebelen, zwichten {ww.}
vacilar
titubear

wij waggelen
jullie waggelen
zij waggelen

nosotros vacilamos
vosotros vaciláis
ellos/ellas vacilan
» meer vervoegingen van vacilar

strompelen, waggelen, wankelen {ww.}
titubear
vacilar
tambalear

wij waggelen
jullie waggelen
zij waggelen

nosotros titubeamos
vosotros titubeáis
ellos/ellas titubean
» meer vervoegingen van titubear



Gerelateerd aan waggelen

wankelen - wiebelen - zwichten - strompelen