Vertaling van wandelen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
aan de wandel zijn, lopen, tippelen, wandelen {ww.}
pasear

wij wandelen
jullie wandelen
zij wandelen

nosotros paseamos
vosotros paseáis
ellos/ellas pasean
» meer vervoegingen van pasear



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Wil je echt wandelen?

¿De verdad quieres caminar?

Ik kan amper wandelen.

Apenas puedo caminar.

Laat ons wandelen.

Caminemos.

Ze gaat graag alleen wandelen.

A ella le gusta salir a caminar sola.

Mijn opa houdt van wandelen.

A mi abuelo le gusta andar.

Hij houdt van wandelen in het park.

Le gusta andar en el parque.

Ik las een boek tijdens het wandelen.

Leía un libro mientras caminaba.

Soms voel ik me moe van het wandelen.

A veces me siento cansado de caminar.

Waarom zeg je dat je in het park wilt wandelen?

¿Por qué dices que quieres caminar en el parque?

Het maakt me niet uit om in de regelen te wandelen.

No me molesta caminar bajo la lluvia.


Gerelateerd aan wandelen

aan de wandel zijn - lopen - tippelen