Vertaling van wandelen
wij wandelen
jullie wandelen
zij wandelen
nosotros paseamos
vosotros paseáis
ellos/ellas pasean
» meer vervoegingen van pasear
Voorbeelden in zinsverband
Wil je echt wandelen?
¿De verdad quieres caminar?
Ik kan amper wandelen.
Apenas puedo caminar.
Laat ons wandelen.
Caminemos.
Ze gaat graag alleen wandelen.
A ella le gusta salir a caminar sola.
Mijn opa houdt van wandelen.
A mi abuelo le gusta andar.
Hij houdt van wandelen in het park.
Le gusta andar en el parque.
Ik las een boek tijdens het wandelen.
Leía un libro mientras caminaba.
Soms voel ik me moe van het wandelen.
A veces me siento cansado de caminar.
Waarom zeg je dat je in het park wilt wandelen?
¿Por qué dices que quieres caminar en el parque?
Het maakt me niet uit om in de regelen te wandelen.
No me molesta caminar bajo la lluvia.