Vertaling van weggaan
Inhoud:
Nederlands
Spaans
afgaan, vertrekken, weggaan, zich verwijderen {ww.}
irse
ausentarse
ausentarse
Ik zag Andrea van huis weggaan.
Vi a Andrea irse de su casa.
opstappen, op weg gaan, tijgen, weggaan {ww.}
salir
arrancar
partir
arrancar
partir
ik zal weggaan
jij zult weggaan
hij/zij/het zal weggaan
yo saldré
tú saldrás
él/ella saldrá
» meer vervoegingen van salir
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Laten we weggaan.
Vayámonos.
Ik wil weggaan.
Me quiero ir.
Ik zag Andrea van huis weggaan.
Vi a Andrea irse de su casa.
Ik kan niet weggaan, en dat wil ik ook niet.
No puedo ir, y tampoco quiero.
Ge moogt weggaan, op voorwaarde dat ge tegen vijf uur terug zijt.
Puedes ir con la condición de que vuelvas a las cinco.