Vertaling van werken
ser eficaz
wij werken
jullie werken
zij werken
nosotros fermentamos
vosotros fermentáis
ellos/ellas fermentan
» meer vervoegingen van fermentar
wij werken
jullie werken
zij werken
nosotros funcionamos
vosotros funcionáis
ellos/ellas funcionan
» meer vervoegingen van funcionar
wij werken
jullie werken
zij werken
nosotros trabajamos
vosotros trabajáis
ellos/ellas trabajan
» meer vervoegingen van trabajar
cambiar
wij werken
jullie werken
zij werken
nosotros variamos
vosotros variáis
ellos/ellas varían
» meer vervoegingen van variar
Voorbeelden in zinsverband
Een mens moet werken.
Un hombre debe trabajar.
Het plan zal werken.
El plan funcionará.
Veel studenten werken deeltijds.
Muchos estudiantes tienen trabajos part-time.
Het zal niet werken.
No servirá.
Mensen moeten werken.
La gente debería trabajar.
Dat zal niet werken.
Eso no va a funcionar.
Laat ons werken.
Trabajemos.
Tom weigert te werken.
Tom se rehúsa a trabajar.
Mannen moeten werken.
Los hombres tienen que trabajar.
Hoeveel mensen werken hier?
¿Cuánta gente trabaja aquí?
Vandaag moet ge niet werken.
Hoy no tienes que trabajar.
Ze ging door met werken.
Ella siguió trabajando.
Je moet heel hard werken.
Tienes que trabajar muy duro.
Ze ging door met werken.
Ella siguió trabajando.
We werken van negen tot vijf.
Trabajamos desde las nueve a las cinco.