Vertaling van wijk
Inhoud:
Nederlands
Spaans
buurt , wijk, stadswijk {zn.}
barrio
barriada
barriada
Hij woont in deze wijk.
Él vive en este barrio.
Hij kwam in mijn buurt wonen.
Él se mudó al barrio.
gracht, kanaal , vaart, wijk {zn.}
canal
aflaten, ophouden, stoppen, uitscheiden, wijken {ww.}
cesar
ik wijk
yo ceso
» meer vervoegingen van cesar
toegeven, afstaan, wijken {ww.}
ceder
ik wijk
yo cedo
» meer vervoegingen van ceder