Vertaling van winkelen
Inhoud:
Nederlands
Spaans
boodschappen doen, winkelen {ww.}
hacer las compras
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Ga je vaak winkelen?
¿Vas a comprar a menudo?
Ik moet gaan winkelen.
Tengo que ir a comprar.
Ze ging ergens anders winkelen.
Ella se fue a comprar a otro sitio.
Tom vroeg aan Mary waar ze gewoonlijk gaat winkelen.
Tom le preguntó a María adónde iba de compras normalmente.
Maria en Natalia gaan winkelen. Ze willen iets kopen voor zichzelf.
Maria y Natalia van de compras. Quieren comprarse algo para ellas.