Vertaling van zuur
Inhoud:
Nederlands
Spaans
zuur {zn.}
ácido
bars, honds, nors, nurks, onaardig, onvriendelijk, stuurs, zuur {bn.}
bronco
brusko
brusko
brandend maagzuur , maagbrand, zuur, maagzuur {zn.}
pirosis
acidez de estómago
acidez de estómago
rens, zurig, zuurachtig, rins, zuur {bn.}
agrio
ácido
ácido
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Dit sap smaakt zuur.
Este jugo sabe amargo.
Citroenen zijn zuur.
Los limones son ácidos.
Is het zoet of zuur?
¿Es dulce o amargo?