Vertaling van afbreken

Inhoud:

Nederlands
Frans
afbreken, afrukken, plukken, afplukken, wegscheuren {ww.}
cueillir 

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

je cueillerai
tu cueilleras
il/elle cueillera
» meer vervoegingen van cueillir

afbreken, delen, splitsen, opsplitsen, verdelen {ww.}
partager 
débiter 
diviser 

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

je partagerai
tu partageras
il/elle partagera
» meer vervoegingen van partager

Je moet je werk met anderen delen.
Tu dois partager ton travail avec les autres.
afbreken, afgeven op, afkammen {ww.}
aboyer à
abaisser 
afbreken, slopen, neerhalen {ww.}
abattre 
démolir 

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

je démolirai
tu démoliras
il/elle démolira
» meer vervoegingen van démolir

afbreken, opbreken, opheffen, staken, stelpen, stoppen, stopzetten {ww.}
arrêter 
terminer 
interrompre 
faire cesser

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

j'arrêterai
tu arrêteras
il/elle arrêtera
» meer vervoegingen van arrêter

Ge zoudt moeten stoppen met roken.
Vous devriez arrêter de fumer.
breken, afbreken, doorbreken, schenden, stukbreken, verbreken {ww.}
rompre 
violer 
briser 

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

je romprai
tu rompras
il/elle rompra
» meer vervoegingen van rompre